F. GROOTENHUIS

Ik ben op dinsdag naar de provincie gereisd, het was traumatisch voor me. We zaten met z’n vijven voorin de minibus: twee op de chauffeursstoel, twee op de passagiers stoelen één arme man gehurkt over de versnellingspook. De man aan mijn rechterkant probeerde me te knijpen– viezerik! Ik was woedend. Ik zat onder het stof en de zoom van mijn spijkerbroek zat onder de menselijke stront waarin ik was gestapt tijdens een pauze langs de kant van de weg.

Na 5 uur kwamen we aan. Mijn samenwerkingspartners herkenden me bijna niet! Zo hard had ik geworsteld met die viespeuk. Het was ‘road rage’. Ik had niet door hoe slecht ik eruit zag tot ze me een natte doek aanreikten om mezelf mee op te frissen voor dat we met ons programma begonnen. Ik maakte mijn gezicht schoon, toen vroegen ze zo beleefd mogelijk of ik ook mijn haar kon afdeppen – ook dat was bruin. Nu kan ik erom lachen, maar op dat moment kookte ik van woede! Meiden, veldwerk….denk niet dat het vakantie is .

Hoe dan ook…namen ze mee naar een vluchtelingenkamp en daar ontmoette ik Liberiaanse vrouwen. Ik was verbijsterd. Vrouwen van Mama’s leeftijd liepen naar me toe en zeiden: ‘ ik ben door 5 mannen verkracht…ik bloed elke keer als mijn man met me vrijt…mijn afscheiding stopt nooit…ik stink en ben incontinent…mijn baarmoeder komt naar buiten’. En ze VERTELDEN…ik moest zeggen ‘GOED tante…dank u tante…en hoe zit het met u tante…wie heeft u verkracht…het spijt me tante’. Op een gegeven moment brak een van de leidsters van het groepje. Ze huilde: Kijk jou nou, je bent mijn dochter! Ik ben je moeder. Ik kan lezen. Mijn dochter kan niet lezen. Kijk naar me, zo hulpeloos.’

We konden alleen nog maar huilen, ik zeg het je. We huilden allemaal samen. Het was VERDRIET.